Islamseminar met dr. Ibrahim Abouleish

In april 2008 nam ik deel aan een van de islamseminars die tussen 2003 en 2010 jaarlijks rond Pasen in SEKEM gehouden werden. Volgens dr. Ibrahim Abouleish bevat de Koran, naast leefregels en ethische principes, een groot aantal verborgen wijsheden die slechts door een meditatieve bestudering van de tekst kunnen worden begrepen. De geesteswetenschappelijke benadering van de antroposofie helpt hem bij het ontdekken van deze wijsheden en het ontwikkelen van nieuwe inzichten.

Na een algemene inleiding over ontstaan en leerstellingen van de islam die voor mij als praktiserend moslim minder interessant was, ging Abouleish voor een groep van 14 deelnemers uit voornamelijk Duitsland en Zwitserland in het bijzonder in op enkele kernpunten van persoonlijke ontwikkeling in de islam en de plaats van de islam in relatie tot het jodendom en het christendom in de mensheidsontwikkeling zoals Rudolf Steiner die geschetst heeft. Ten slotte ging hij in op persoonlijke vragen van de 14 deelnemers.

De ochtend- en middagsessies met Ibrahim Abouleish werden afgewisseld met euritmie onder leiding van Martina Dinkel op een gedicht dat Goethe aan de Koran ontleende, Arabische liederen, Koranrecitatie en oefening van het Arabische schrift. ’s Avonds vertelde Christine Gruwez over de kunst van de islamitische wereld. In dat kader bezochten we ook enkele moskeeën in Cairo uit drie belangrijke cultuurhistorische perioden.

Spirituele ontwikkeling
De bekende islamitische begrippen moslim, moe’min en mohsin, die drie stadia van spirituele ontwikkeling aanduiden, verbond Abouleish met de antroposofische begrippen gewaarwordingsziel, verstands/gemoedsziel en bewustzijnsziel. Iedereen – in welke spirituele traditie hij ook opgroeit – heeft deze drie bewustzijnsniveaus in zich, maar bij de meerderheid van de mensen zijn het tweede en derde stadium nog maar nauwelijks ontwikkeld. De meeste mensen reageren vooral vanuit primaire emoties en kunnen niet op een intellectuele wijze worden aangesproken als het gaat om zaken die buiten hun gewoontevorming, buiten de traditie vallen. Veel moslims staan bijvoorbeeld nog afwijzend tegenover westerse vrijheden en kunnen de westerse wereld uitsluitend als poel van verderf zien, terwijl een aanzienlijk deel van de Europese bevolking de aanwezigheid van moslims als gevaar voor het voortbestaan van Europese waarden ervaart. Op het niveau van de moslim of gewaarwordingsziel is inderdaad sprake van een clash of civilizations. Praten zal deze groepen niet nader tot elkaar kunnen brengen. Daar zijn andere middelen voor nodig, die men in SEKEM probeert te ontwikkelen.

De moe’min daarentegen is in staat om culturele en religieuze verschillen opzij te zetten als dat nodig is om bepaalde doelen te bereiken, bijvoorbeeld om zaken te doen of politieke beslissingen te nemen. We kunnen dit ’tolerantie’ noemen. Echte acceptatie van de ander, waaronder een synthese van denkbeelden, is echter pas mogelijk wanneer de bewustzijnsziel tot ontwikkeling is gekomen, wat volgens Abouleish bij hooguit enkele procenten van de wereldbevolking het geval is.

Gemeenschap
Islam is volgens Abouleish gericht op ontwikkeling van de mens als individu en als lid van een gemeenschap. Abouleish plaatst het begin van de ontwikkeling van de individualiteit van de mens bij de profeet Ibrahim (Abraham). Uit de lijn van diens zoon lzaak ontstonden het jodendom en het christendom. Van de lijn van zijn zoon Ismail, die volgens de koran in Mekka opgroeide en geofferd moest worden, horen we een hele tijd niets, totdat Mohammed geboren wordt. De allereerste openbaring die Mohammed via de engel Djibriel (Gabriel) ontving in een grot even buiten Mekka, waarin hij zich rond zijn veertigste steeds vaker in meditatie afzonderde, begint met een oproep aan de mensheid om de tekenen van God te ‘lezen’.

Heb je gelezen, dan wordt de Heer tot hoogste bron van inzicht.
Hij onderwijst met de scheppende woordkracht van het schrijfriet.
Hij onderwijst ons wat het weten op de weg naar wijsheid ontbeert.

(Koran, soera 96, verzen 3 t/m 5)

Verderop in dit hoofdstuk volgt een openbaring die Mohammed enige tijd later ontving en waarin hij wordt opgeroepen zich bewust te worden van de wezens die in de mens werken: een wezen dat je verhindert een verbinding met de geestelijke wereld aan te gaan, een wezen dat je begeleidt op de weg naar hoger inzicht en een wezen dat de waarheid loochent en zich ervan afkeert (96:9-13).

Bracht Christus de Ik-impuls aan de mensheid, zo bracht Mohammed volgens Abouleish de gemeenschapsimpuls. Inderdaad stichtte Mohammed in 610 AD een gemeenschap in Medina, waarbij de oude familie- en stamverbanden werden doorbroken. Er staat in de Koran zelfs dat een Arabier niet beter is dan een ander volk en dat de mensen tot verschillende volken zijn gemaakt ‘om elkaar te leren kennen’. De eerste muezzin was een vrijgelaten Ethiopische slaaf. Voordien was het een onvoorstelbare situatie in de Arabische cultuur dat iemand uit Afrika een dergelijke eervolle functie vervulde.

De gemeenschap van Medina werd opgebouwd door leren, samenwerken en rechtvaardigheid in de omgang met elkaar – ook met het joodse deel van de bevolking van Medina. Persoonlijke belangen waren hierbij ondergeschikt aan God (lees: het gemeenschappelijke belang), wat tot uitdrukking komt in de mantra’s “God is de grootste” (Allahoe akbar) en “in naam van God, de schepper, de genadevolle” (Bismillahi-r-rahmaani-r-rahiem), die moslims bij aanvang van iedere handeling uitspreken.

Dit waren slechts enkele impressies. Veel moet ik ook nog innerlijk verwerken om het op een goede manier te kunnen weergeven en veel werd slechts aangestipt.

Hendrik Jan Bakker (Vriendenkring SEKEM)

Talismane

 

Gottes ist der Orient!
Gottes ist der Okzident!
Nord- und südliches Gelände
Ruht im Frieden seiner Hände.

 

***

 

Er, der einzige Gerechte,
Will für jedermann das Rechte.
Sei von seinen hundert Namen
Dieser hochgelobet! Amen.

 

Mich verwirren will das Irren;
Doch du weißt mich zu entwirren.
Wenn ich handle, wenn ich dichte,
Gib du meinem Weg die Richte.

 

Ob ich Ird’sches denk und sinne,
Das gereicht zu höherem Gewinne.
Mit dem Staube nicht der Geist zerstoben,
Dringet, in sich selbst gedrängt, nach oben.

 

***

 

Im Atemholen sind zweierlei Gnaden:
Die Luft einziehen, sich ihrer entladen:
Jenes bedrängt, dieses erfrischt;
So wunderbar ist das Leben gemischt.
Du danke Gott, wenn er dich preßt,
Und dank ihm, wenn er dich wieder entläßt.

Johann Wolfgang von Goethe: Westöstlicher Divan – Moganni Nameh – Buch des Sängers

Geef een reactie